Broesj broesj: herinnering aan dé EK-finale (35 jaar geleden)

De vrijdag voor de finale van het EK voetbal van 1988 in Duitsland vertrok ik als verslaggever, op de bonnefooi, naar München, in de trein deze keer, gevuld met onwaarschijnlijk overschreeuwende oranjegeklede olézangers.

In tegenstelling tot deze zotte zonderlingen was ik keurig kleurloos, want ik werd ongelofelijk ongelukkig van al die oranje ongein, totdat ik op de prachtige perstribune belandde, in het ook al oranjegekleurde Olympiastadion. Ach ja, dezelfde plek als die van Johan Cruijff en 1974, maar ook om een andere reden voor altijd in mijn geheugen gebeiteld.

Ooit doemde het geweldige glazen stadiondak op in mijn autoraampje en vroeg ik als jochie aan mijn vader of ik er naar toe mocht. Waarop hij de vakantie een volstrekt onverwachte wending gaf door op de Autobahn te keren, tegen het voortrazende verkeer in te rijden en mij voor de voordeur van het stadion uit te laten stappen.

Nou ja, zo ongeveer dan, als jongetje herinner je je dergelijke jochiedingen anders dan als volwassener vent, die overigens tijdens het WK voetbal in 2006 nog eens een bijzondere bedevaart heeft gemaakt naar datzelfde Olympiastadion, toen al onoranje en ongebruikt. Wel lag het veld er nog, betrad ik het als gewijde grond en raakte het doel aan dat mijn jeugdidool Johan Cruijff in 1974 niet had weten te bereiken.

Terug naar 1988, naar mijn plek op de uitpuilende perstribune, wat ik eigenlijk nog onwerkelijker vond dan al dat oranje om mij heen: rijen Russische reporters waren er verwijderd, jengelende Japanse journalisten kwamen er al helemaal niet in en zelfs dolle Duitsers, fanatieke Fransozen en eerbiedwaardige Engelsmannen faalden waar ik (stomtoevallig) slaagde: de bijzonderste plek bemachtigen, met schitterend schrijftafeltje, wat je het krachtigste Kuifjegevoel oplevert.

Achter me zat Udo Lattek, die als columnist van boulevardblad Bild meer macht had dan Vladimir Poetin nu. Voor me stak een andere levende legende onverstoorbaar een sigaretje op, net als hij tien jaar eerder had gedaan en mij aan nóg een jongenstrauma had geholpen (zoek maar op: finale WK voetbal 1978): César Luis Menotti. Meneer Menotti en al die andere muskieten op de perstribune van 1988 hielden zich gedenkwaardig goed aan de code.

Die luidt: juich niet, klap nooit, schreeuw helemaal niks, kleed je al helemaal nooit in oranje, noch in enig andere kleur, registreer slechts bars en bewegingsloos. Dus doe alsof het de normaalste zaak van de wereld is als ene Marco van Basten op dat fraaie veld een volstrekt fabuleus volleydoelpunt maakt, voor altijd fabelachtige voetbalhistorie fabricerend.

Goed: de gebeurtenissen van toen zijn geschiedenis van nu gebleken. Een kleine kwart eeuw geleden was er (naast die code) ook al een andere goedingeroeste gewoonte, die ik altijd net zo merkwaardig heb gevonden als dat ongegeneerde oranjegehos na een overwinning van Oranje: om de totaal tekstloze trainers toch na afloop van een voetbalwedstrijd vruchteloze vragen te stellen tijdens een persconferentie.

Niettemin: meneer Michels deed het machtig mooi namens Nederland, van oorlog was voetbal hier verworden tot volkomen vrede. Alhoewel: zijn collega Valeri Lobanovski zag er uit alsof hij net door tientallen treinen was overreden. De leidende leider van de Sovjet Unie leek levenslange opsluiting in het vooruitzicht te hebben, sprak geen woord over de grens, maar kreeg toch de fatale vraag der vragen voorgelegd: of hij teleurgesteld was dat zijn team de finale van Oranje had verloren.

Broesj broesj broesj, broesj broesj broesj, herhaalde de tolk, in onverstaanbaar ratelend Russisch. Bijna een kwart eeuw na dato is nu het uniek ultieme moment aangebroken om te onthullen hoe Lobanovski de verslaggevers van toen urenlang bezig hield met zijn monoloog: broesj broesj broesj, zei hij, broesj broesj broesj, het ging maar door, broesj broesj broesj, eindelijk kwamen alle nuances ter sprake, broesj broesj broesj, zelfs meneer Michels luisterde vol ontzag naar het ter plekke gevestigde wereldrecord gebroesj.

De gehele geschiedenis van de ganse Sovjet Unie werd gebroesj-broesj-broesjt door Valeri Lobanovski. Niemand vertrok, niemand viel in slaap, iedereen werd per minuut nieuwsgieriger welke broesjbijbel zojuist was voorgedragen. Meneer Michels had ondertussen gemakkelijk heen en weer gevaren kunnen worden naar de grachten. Maar goed, daar was het broesj broesj broesj eindelijk ten einde.

De tolk kreeg de onmogelijkste opdracht, om het betoog te vertalen. Hij zei: ,,Mister Lobanovski said: he is very sad, indeed”, en vertrok vervolgens voorgoed.

Dit bericht werd geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie